image/svg+xml

Hoe twee bedelaressen in 1723 in het kerspel Dalfsen van de rechte weg geraakten

Verhaal

Hoe twee bedelaressen in 1723 in het kerspel Dalfsen van de rechte weg geraakten

Plaatje bij verhaal: rp-p-ob-103.403.jpg

De bron waaruit ik het onderstaand verhaal heb geput is een verslag van de verhoren van Janna Carks en Annigje Jans die na hun arrestatie in het kerspel Dalfsen op 9 september 1723 namens de drost van Salland werden afgenomen. Hun opgetekende wederwaardigheden zijn op zichzelf niet uniek. Maar aardig is wel dat onze bedelaressen zich voornamelijk in de IJsselsteden ophielden en dat hun activiteiten notabene in het verre Dalfsen een voorlopig einde namen.

De hoofdpersonen

Janna Carks was 23 jaar, uit Deventer afkomstig en nog ongetrouwd. Haar vader was Jan Carks en haar moeder heette Anna Conincks. Deze 'was dood geweest' toen Janna 4 jaar was, terwijl haar vader op haar vijftiende was gestorven. Deze was soldaat geweest in de compagnie onder Raeimaeckers in het regiment van Van Els. In Deventer woonden nog twee zusters van Janna. De ene heette Maria die mutsenmaakster was. De andere was Hendrina genaamd en zij woonde in het Kinderhuis.


Zo'n anderhalf jaar lang had Janna Carks opgetrokken met een zekere Maria Hendriks die eveneens uit Deventer afkomstig was. Deze Maria Hendriks was op een gegeven dag uit de stad gezet, omdat zij een bordeel had gehouden waarin vier vrouwen woonden. Na haar uitzetting was zij evenwel weer in de stad teruggekomen waarop de magistraat haar acht dagen voor Pinksteren van het jaar 1722 in het openbaar had laten geselen. Op de kaak staande had Janna deze strafoefening bij moeten wonen, omdat zij een tijdlang met Maria 'hadde gelopen en de hoer gespeelt'. Daarna was ook Janna uit Deventer gebannen, maar ondanks dat was zij er meerdere keren teruggeweest om haar zusters op te zoeken.

Annigje Jans kon korter zijn over de belangrijkste feiten uit haar leven. Haar loopbaan aan de zelfkant van de samenleving was dan ook nog maar net begonnen. Zij was achttien jaren jong en ongehuwd. In Heusden geboren was zij echter in Den Bosch opgevoed. Haar vader, Jan Jansen en haar moeder, Dorothe de Bruin, leefden beiden nog. Haar ouders hadden vele jaren in Heusden gewoond, maar sinds zekere tijd hadden zij geen vaste woonplaats meer en trokken zij als marskramers in kant en lint, spelden en garen het land door. Toen zij een week of tien voor haar aanhouding in Zutphen waren was Annigje bij haar ouders weggelopen en sinds die dag scharrelde zij met bedelen haar kostje bij elkaar.

Hoe zij in Zutphen een vrouw van haar kleren ontdeden

Over de omstandigheden waaronder Janna en Annigje elkaar ontmoeten en waarom zij besloten samen verder te trekken zwijgt het verslag van de verhoren. Hoe dan ook, op een gegeven dag in juli 1723 gingen beide vrouwen gezamenlijk naar Zutphen. Daar ontmoetten zij aan de achterkant van het huis waar een 'swaentjen' (het symbool voor een huis van lichte zeden) uithing twee 'kaereis' die dronken waren en een 'vrouwmensch' bij zich hadden. De vrouw was hun niet bij naam bekend, maar later hadden zij gehoord dat zij Berendje Hendriks heette. De mannen zeiden tegen Janna en Annigje dat de vrouw 'haar hoer was' en dat zij hun vier gulden had ontstolen. Door te dreigen dat zij 'haer qualik wilden handelen' hadden de mannen Janna en Annigje gedwongen Berendje de kleren van haar lijf te trekken.


Volgens Annigje's verklaring zou Berendje, nadat Janna de band van haar voorschoot had losgemaakt 'sigh toen selffs vervolgents (hebben) uitgetrocken'. Die vrijwillige medewerking aan het ontdoen van de kleding zal wel een tikkeltje overdreven zijn en deze voorstelling van zaken zal ongetwijfeld bedoeld zijn om hun rol in deze onschuldig te doen lijken. Blijkbaar kwamen de vier vermiste guldens niet bloot, want van hun vondst wordt geen melding gemaakt. Vervolgens verkochten Janna en Annigje de buitgemaakte kleren voor 24 stuivers aan een oude uitdraagster van wie zij de naam niet kenden. Het geld hadden ze daarna aan de mannen overhandigd. Misschien hebben zij voor hun moeite nog een kleine beloning gekregen maar om hun zaak niet erger te maken zullen ze dat wijselijk verzwegen hebben.


Het verslag van de verhoren vermeldt helaas ook niet of haar belagers Berendje nog enig kledingstuk lieten om zich de schaamte te bedekken, of dat zij genoodzaakt was poedelnaakt over straat te gaan. In elk geval diende zij kort daarna bij de Zutphense magistraat een klacht in en de schepenen vonden de zaak ernstig genoeg om het viertal in hechtenis te nemen. Na een gevangenschap van drie weken werden beide vrouwen en een van de mannen, te weten de uit Zwolle afkomstige Jacob van Egeden, gegeseld en gebrandmerkt, waarna ze onder justitiële geleide buiten de stadspoort gebracht werden.

In haar verhoor verzweeg Janna datgene wat er kort daarna was voorgevallen, maar Annigje wilde de drost dat pikante detail blijkbaar niet onthouden. Nadat namelijk het drietal na zijn gedwongen vertrek uit de stad zo'n half uur had gelopen, vroeg Jacob aan Janna 'of sij met hem wilde gaen'. Maar toen Janna zijn verzoek afwees werd Jacob woedend en zag hij kans haar te beroven van een kleine gouden ring 'omtrent vijf gulden waerdigh'. Janna was daarover erg van streek omdat het een erfstukje van haar moeder was.

Hun verblijf in Kampen en in Zwolle

Hun eerste reisdoel was Deventer en vandaar gingen zij over Zwolle naar Kampen. Daar verbleven zij elf dagen bij vrouw Oomtjes die niet ver van het stadhuis woonde. Bedelen deden ze in die tijd in de stad zelf niet, maar elke dag gingen zij de boer op 'om yets te versoecken tot haer subsistentie'.


Van Kampen vertrokken zij naar Zwolle waar zij hun intrek namen bij Gese, houdster van het logement de Misverstand aan de Ossenmarkt. Voor Janna was dit geen onbekend adres. Om er zeker van te zijn dat het logies van luitjes als Janna en Annigje betaald zou worden trad Gese indien nodig ook als pandjeshoudster op bij wie de gewaardeerde klandizie zijn of haar spulletjes kon belenen. Dat hadden Janna en Annigje in elk geval gedaan, want tegenover de drost verklaarden beiden dat er van hen nog diverse kledingstukken in de Misverstand lagen. Van Janna zouden daar een' gestrijpt rockjen', een muts en een zonnehoed die ze in Kampen had gekocht te vinden zijn. En ook lag er nog een jak dat zij van Gese's dochter Liesbeth had gekocht en waarop zij nog een daalder schuldig was. Annigje verklaarde Gese nog 18 stuivers schuldig te zijn voor een jurk en een rok.

De diefstal in Dalfsen

Ook vanuit Zwolle waren de vriendinnen gaan bedelen. Op de tweede dag leidde hun tocht naar het kerspel Dalfsen waar zij zoveel geld bij elkaar hoopten te scharrelen, dat zij hun beleende kleren 'weder zouden kunnen inlopen'. Ongeveer een uur voor zonsondergang waren zij bij de boerderij van Blauwe Jan aangeland waar zij de boerin iets te eten vroegen. Toen de vrouw wegliep om voor hen een stuk spek af te snijden zag Janna de kans schoon een paar zilveren stiftjes die voor een raampje lagen weg te grissen. Vermoedelijk behoorden deze als sieraad bij een muts met oorijzers. Buiten de boerderij gekomen liet Janna haar buit aan Annigje zien en zij vroeg haar om de stiftjes zolang te bewaren. Annigje vertrouwde de zaak niet en vroeg Janna hoe zij eraan gekomen was. Janna bekende haar eerlijk de stiftjes gestolen te hebben. Daarop zou Annigje volgens haar eigen verklaring Janna over haar misstap 'bekeven' hebben. Maar Janna had geantwoord dat het nu te laat was en dat zij de stiftjes niet terug durfde te brengen. Om Janna niet nog slechter te doen lijken dan zij in de ogen van de drost hoogstwaarschijnlijk toch al was, voerde Annigje in haar relaas overigens enigszins vergoelijkend aan dat Janna tegen haar gezegd had dat 'sulx haer leet dede'.


Korte tijd later -het was inmiddels donker geworden- waren zij bij een boerderij door de armenjager van het kerspel Dalfsen 'bij den kop genomen'. Daarbij was hij niet zachtzinnig te werk gegaan, want volgens beider verklaring werd Janna door hem' braef... afgeslagen'. Zij hadden zich tot op het hemd toe uit moeten kleden, maar na een grondige inspectie kregen zij hun kleren terug met de opmerking dat ertoch 'niet veel aen gelegen was'. Van Janna had de armenjager echter 'twee scheertjes en een messien' achtergehouden. De drost sloot zijn gerechtelijk onderzoek af met de verklaring van beide vrouwen dat zij buiten de gemelde feiten geen andere misdrijven begaan hadden en met de vaststelling dat hun ruggen inderdaad gesierd waren met een brandmerk.

Tenslotte

Een aantal punten valt uit de weergegeven feiten op. Beide vrouwen waren blijkbaar afkomstig uit een kwetsbaar sociaal milieu. Janna was wees, Annigje was niet thuis opgevoed. Na de terugkeer van Annigje in het ouderlijk gezin ging zij met haar ouders als marskramer rondtrekken en dit beroep stond op een lage sport van de maatschappelijke ladder.

Janna die uit Deventer gebannen was, kon blijkbaar zonder al te grote moeite in de stad terugkeren en dit roept de vraag op hoe streng de overheid op gebannenen lette. Dat vrouwen elkaars gezelschap zochten om gezamenlijk op te trekken is begrijpelijk. Zij hadden zo een zekere bescherming op hun tochten die niet zonder risico waren. Maar in het geval van Janna en Annigje verhinderde het niet dat zij in Zutphen een ontmoeting hadden die bepaald niet plezierig voor hen afliep. Maar zo onschuldig als zij zich in deze zaak voordeden waren zij hoogstwaarschijnlijk niet. Waarom ontdeden twee sterke mannen Berendje Hendriks zelf niet van haar kleren? Was dit in strijd met de ethiek van de mannelijkheid? Uit boeteregisters uit de 17e en 18e eeuw komt inderdaad naar voren dat mannen terughoudend waren in het gebruik van geweld jegens de andere kunne. Het is echter niet ondenkbaar dat de ware bedoeling angstvallig tijdens de verhoren verzwegen werd, namelijk om niet alleen Berendje's plunje maar ook haar lichaam aan een uiterst grondige inspectie te onderwerpen.

 


En dat laatste was een vrouwenklus bij uitnemendheid! Het feit dat zij hun verblijf in de steden zochten bij logementhoudsters die ook als pandjeshoudsters optraden doet de vraag oproepen of dit soort gelegenheden alleen in de steden bestonden. Het vonnis dat de drost over Janna en Annigje heeft uitgesproken is niet bewaard gebleven, maar er naar raden hoeven we eigenlijk niet. Beiden zullen ongetwijfeld gegeseld zijn en Janna kreeg er mogelijk een nieuwe tatoeëring bij. En zij heeft er zeker staat op kunnen maken dat naast haar geboortestad Deventer nu ook het hele gewest Overijssel voortaan voor haar verboden gebied zou zijn. Wie weet komen wij in één of ander archief nog eens de namen van Janna Carks en van Annigje Jans tegen, want wie eenmaal op het slechte pad was geraakt was zeker in de 18e eeuw moeilijk op de rechte weg te krijgen!

*Dit artikel is eerder verschenen in IJsselakademie nr. 3 september 1988

Auteur:Freek Pereboom
Trefwoorden:Brandmerken, Armenjager, Vrouwen Overijssel
Personen:Janna Carks, Jan Carks, Anna Conincks, Maria Carks, Hendrina Carks, Annigje Jans, Jan Jansen, Dorothe de Bruin, Maria Hendriks, Blauwe Jan
Periode:1723
Locatie:Dalfsen
Thema's:Vrouwen in Overijssel

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.