image/svg+xml

Eens stonk het als de pest in het Roode Hert bij Dalfsen

Verhaal

Eens stonk het als de pest in het Roode Hert bij Dalfsen

Plaatje bij verhaal: knipsel_14.jpg

Het moet een weerzinwekkende geur zijn geweest, die de weduwe van Egbert Otten Vos en haar kinderen bij het betreden van de herberg het Roode Hert begin mei 1698 opsnoven. Zoals meerdere stad- en vakgenoten bezat ook deze Zwolse brouwersfamilie een herberg ten plattelande. Deze herberg, te weten het Roode Hert stond aan de Hessenweg tussen Zwolle en Ommen en wel even ten noorden van de buurtschap Ankum in het kerspel Dalfsen.

Het Roode Hert moet een niet onaanzienlijke pleisterplaats geweest zijn, want in het vuurstedenregister van 1682 staat zij genoteerd als voor drie schoorstenen belastbaar. In het Roode Hert vonden vanouds de vergaderingen van de geërfden in de Rozengaarder marke plaats. Zo'n 500 meter ten westen van het Roode Hert lag 'nog' een herberg aan de Hessenweg, het Witte Hert geheten. Deze laatste uitspanning was eenvoudiger dan de eerste, want uit het vuurstedenregister blijkt dat voor het Witte Hert maar voor één schoorsteen belasting betaald hoefde te worden.

Krengen

Op 30 april 1698 had Hendrik Lucassen na een huur van meer dan zestien jaar de overstap van het Roode naar het Witte Hert gemaakt en zijn vertrek zal de reden zijn geweest waarom een aantal leden van de familie Vos in het begin van mei zelf kijken hoe Lucassen de boel had achter gelaten. En zoals gezegd waren zij bij hun rondgang op een lucht gestuit die zo erg was dat zij het idee hadden hem te kunnen snijden! Een onderzoek leerde al gauw, dat de stank uit de stallen kwam en zij ontdekten dat daar een aantal 'doode beesten ofte krengen' begraven was. Het was niet dadelijk uit te maken om hoeveel kadavers het ging, maar het moesten er heel wat zijn! Het kon niet anders of dit was het werk van de vorige huurder Hendrik Lucassen.

De erven Vos waren razend en ten overstaan van de schout Albertus Molkenboer verklaarden zij dat Lucassen de dieren 'tegen alle redelijkheit uit eene vuilaerdigheit en tot schade en nadeel van de eygenaar, huurman en passagiers' in de stallen had begraven. Vervolgens liet de familie Hendrik Lucassen gerechtelijk aanzeggen dat hij de kadavers naar de plek moest brengen 'daer men gewoon is doode beesten' te begraven. Lucassen weigerde echter hieraan te voldoen en daarna bleef de eigenaars van het Roode Hert niets anders over dan het aanspannen van een proces. Dit gebeurde op 26 mei. Zij eisten dat Lucassen 'sal werden gedoemt' om alle krengen die hij in huis, stallen, veehoeken en schuren begraven mocht hebben op stel en sprong weg te halen en elders te herbegraven. Tevens zou hij een vergoeding moeten betalen voor de geleden en nog te lijden schade door het wegblijven van klanten.

Verweer

Na het indienen van de klacht verschijnt Hendrik Lucassen voor de schout. Hij verzoekt een kopie van de aanklacht en ook vraagt hij een termijn van zes weken om zijn verweer voor te bereiden. Hij krijg echter maar goed vier weken en intussen zal de schout opdracht geven om de kadavers - indien mogelijk in zijn tegenwoordigheid - uit het Roode Hert weg te halen. Op 23 juni komt dan Hendrik Lucassen met zijn verweer. Hij verklaart dat in de afgelopen winter dertien van zijn veertien koeien aan de 'bekende siekte, de keuche' gestorven waren. Ik vermoed dat het hier om een longziekte ging. Dat de 'keuche' besmettelijk was en mogelijk zelfs een epidemisch karakter had blijkt uit een rekest van boeren uit Staphorst en Rouveen aan Gedeputeerde Staten van Overijssel van januari 1699. Onder de rampendie hen de laatste jaren getroffen hebben noemen zij ook de 'keuche'.

De vorst was zo streng geweest, zo zei Lucassen verder, dat hij geen kans had gezien met zijn schop een kuil in de grond te graven. Toch had hij de kadavers ook niet in de open lucht willen latten liggen 'om geen occasie aan de naburen te geven van klagte, dat derselver honden daer bij komende die infectie in hare huisen mogten overdragen'. Daarom had hij de krengen maar in armoede in de veehoeken en in de paardenstal begraven waar als gevolg van de aanwezige mesthopen de vorst niet in de grond was gekomen. Verder zei hij ervan overtuigd te zijn gehandeld te hebben als een 'goet huisvader omtrent sijn eijgen huis soude kunnen off willen doen'. Als iemand nochtans meende dat hij tekort geschoten was, dan zou men hem maar eens moeten uitleggen 'hoe jemant in voors(chreven) geval sich anders soude (hebben kunnen) gedragen'.

'Vuilaardigheit'

Vervolgens ging Lucassen tot de aanval over. De andere partij zou met deugdelijke bewijsstukken moeten komen van de schade die zij geleden zou hebben door het begraven van de beesten binnenshuis. Van zijn kant was zeker geen 'vuilaardigheit' in het spel geweest. En die stank en zogenaamde schade kwamen hem nogal overdreven voor! De ervaring leert immers dat mensen even weinig merken van ontbindingsgeur van doden die in de kerk begraven worden als van lichamen die 'op de kerkhoven en int open velt werden gedelft'. Hij kon het toch zeker zelf weten, want hij had na het begraven van zijn gestorven vee immers nog zo'n vier maanden in het huis gewoond!

Hoe het oordeel van de schout is uitgepakt weet ik niet, omdat er geen vonnissen van hem bewaard zijn gebleven. Ik ga er echter van uit dat Lucassen in het ongelijk gesteld zal zijn, maar het lijkt mij aannemelijk dat de schout bij de bepaling van de hoogte van de boete en van de schadevergoeding rekening zal hebben gehouden met het feit dat de voormalige pachter van het Roode Hert wel degelijk door een zware economische slag getroffen was. Met zijn gang van het Roode naar het Witte Hert was Hendrik Lucassen in zekere zin al zwaar genoeg gestraft.

Witte en Roode Hert

Beide herbergen hebben overigens nog lang naast elkaar bestaan. Het Witte Hert komt nog voor op de kadasterkaarten van 1832. Maar na verloop van jaren gingen deze beide herten de weg van alle vlees. Het Witte verdween helemaal van de aardbodem, terwijl het Roode Hert het moest beleven dat hij van een eerbiedwaardige oude hessenherberg werd veranderd in een eenvoudig boerencafé met winkel. En toen in 1968/69 de Hessenweg rechtgetrokken en verbreed moest worden, was zijn lot snel bezegeld. Het Roode Hert werd tot op de laatste steen geslecht. Maar als een phoenix uit zijn as herrees hij zo'n 25 meter noorderlijker beter nog dan zijn roemruchte voorganger toegerust om de mensheid van nu te dienen. Dat haar naam niet in een kwade reuk staat, weet ik uit ervaring.

*Dit artikel is eerder gepubliceerd in het huisorgaan van de IJsselacademie, 11e jaargang, nr. 4, 1988, 73-76.
**Titelfoto: Cafe Het Roode Hert. Het cafe werd afgebroken in 1969. De situatie op deze foto laat zien de Hessenweg voor de renovatie en de aanleg van parallewegen. (Historische Kring Dalfsen)

Auteur:Freek Pereboom
Trefwoorden:Proces, Voor de rechter, Roode Hert
Periode:1698
Locatie:Dalfsen
Thema's:Voor de rechter. Criminaliteit in Overijssel

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.