image/svg+xml

De taal van de kelonietoeften uit Willemsoord

Verhaal

De taal van de kelonietoeften uit Willemsoord

Plaatje bij verhaal: 31._willemsoorders_bij_het_dorpsfeest_jaren_zestig.jpg

‘Ze noemden ons vroeger de kelonietoeften’, glimlacht Corrie Kaastra als ze terugdenkt aan haar jeugd in Willemsoord. ‘Omdat we thuis Hollands spraken, werden we weleens voor eigenwijs uitgemaakt. De mensen aan de Paasloregel werden aangeduid als de Paasloregelbende en de Noordwoldigers als bekkesnieders. Die sneden anderen bij ruzies over hun gezicht.’

Kaastra woont al vanaf haar geboorte, in 1930, in Willemsoord. Haar grootvader was schoenmaker in de kolonie, maar haar vader zag meer in het boerenbedrijf. Hij ging naar de landbouwwinterschool aan de Ronde Blesse en slaagde daar ‘met veel vrucht’. In 1930 liet hij een boerderij bouwen aan de Koningin Wilhelminalaan. Vader en moeder Kaastra voedden hun kinderen niet kerkelijk op. ‘Mijn vader nam ons ’s zondagsmorgens mee de natuur in’, vertelt Corrie. ‘Hij ging niet naar de kerk. Ik zoek God in de natuur en de mooie schepping, zei hij altijd.’ Dezelfde liefde voor het buitenleven vond Corrie bij haar latere echtgenoot. Ze trouwde met Pieter Klarenberg, bosbaas bij de vereniging Het Heideveld. Corrie ging tot haar vijftiende naar de basisschool in Willemsoord. Daar moesten de kinderen vroeger zuiver Nederlands spreken. Veel kinderen, van de Paasloregel bijvoorbeeld, spraken streektaal, de taal van de omgeving. Maar in huize Kaastra klonk het Hollands. Of eigenlijk het ‘kolonisch’, die beschaafde melodieuze kolonietaal van vroeger. Het klonk als Nederlands, maar toch weer een beetje anders.

Er zijn nog maar een paar mensen uit Willemsoord die die taal van vroeger nog spreken. Eén van hen is Vroukje de Jong-de Vries (1932), in Willemsoord beter bekend als Zus de Vries. Ze is een echte kelonietoefte. Vroukje ging vroeger niet naar de basisschool in Willemsoord, maar naar de ‘Baarsiger school’, omdat ze op De Pol woonde. Op de school in De Baars spraken de meeste kinderen plat. Maar de koloniefamilies op De Pol, waartoe zij behoorde, praatten Nederlands. ‘Als er iemand bij ons thuis kwam die plat praatte, praatte ik het zo mee’, aldus De Vries. ‘Maar thuis in het gezin was het Nederlands. Mijn vader, Jan de Vries, was aannemer op De Pol. Hij zei altijd: “Willemsoord heeft De Pol niks in tel.” De Willemsoorders zeiden tegen hem: je hoort eigenlijk niet in De Pol te wonen. De Pol was wat minder. Vroukjes moeder kwam uit Nijensleek. Zij sprak Drents. Haar vader sprak echt kolonisch. “Ik noemde mijn vader pappe, en mijn moeder moe. Dat is heel raar, of niet?” Misschien spreekt ze door die gemengdtalige omgeving een ‘mengelmoesie’, zoals ze zelf zegt.

Ook bij Jaap Veenman (1930) werd vroeger thuis kolonisch gesproken. Veenman is geboren aan de Leemweg in Steggerda, in de boerderij van zijn opa van moeders kant. Toen hij vier was verhuisden zijn ouders naar De Pol. Hij werd met z’n drie broers en zussen door de bakker in de bakkersmand naar De Pol gebracht. Omdat het winter was, lag er een deken in tegen de kou. ‘Mijn vader, Willem Veenman, was een echte kolonieman. Hij is geboren aan de Koningin Wilhelminalaan. Het koloniehuis staat er nog, een eindje van de weg af. Mijn overgrootvader en grootvader hebben er gewoond, en later mijn oom. Alle drie heetten ze Luc Veenman. Grootvader en later ome Luc reden altijd met de lijkwagen.’

Jaap ging net als Vroukje naar school in De Baars. Volgens hem spraken de kinderen daar onderling allemaal dezelfde taal als hij. Maar Jaap was eigenlijk liever niet op school. ‘Ik ging ’s morgens wel met mijn broers en zusjes mee, maar dan ging ik vaak “de bos in”. Ik was altijd in de natuur. Een keer ben ik vier weken lang niet op school geweest.’ Jaap herinnert zich dat zijn tante, een echte kolonievrouw, tegen zijn oom zei: ‘Ach Luc, dat heb ik je gisteren nog gezeid!’ Dat ‘gezeid’, dat was echt kolonisch, vertelt hij. ‘Mijn zuster van 89, die nu in Havelte woont, praat nog altijd Hollands, die praat niet plat.’ Zelf heeft hij overal gewerkt, in Drenthe op het platteland, in de bouw in Steenwijk. ’Ik spreke de goeie taal nie meer’, aldus Jaap.

Desperado-koloniën

Zoals Vroukje de Vries en Jaap Veenman zelf aangeven, spreken zij de kolonietaal van vroeger niet goed meer. Die taal is in Willemsoord min of meer verdwenen, maar zou je nog wel horen in Noordwolde en Vledderveen. Daar wonen mensen die oorspronkelijk uit de kolonie komen, maar ooit daaruit zijn vertrokken of ‘gedeserteerd’, zoals dat in het jargon van de Maatschappij van Weldadigheid heette. Ze hadden zich gevestigd op de heide nabij Willemsoord in wat wel desperado-koloniën worden genoemd. Kennelijk hebben ze de kolonietaal meegenomen naar hun nieuwe woonomgeving en zijn ze die daar onderling steeds blijven spreken. Vormden de desperado’s dan een meer gesloten gemeenschap dan de gemeenschap van het dorp Willemsoord? Vanaf het begin van de 20e eeuw zou dat weleens het geval kunnen zijn geweest. Immers: sinds 1900 werden twee grote boerderijen in Willemsoord al verhuurd aan Zeeuwse boeren, en vanaf 1923 werden de bezittingen van de Maatschappij van Weldadigheid in het dorp verkocht aan vrijboeren of aan mensen van buiten. De vermenging van de bevolking nam hierdoor toe en het kolonisch verdween geleidelijk.

Dat er sowieso aan het begin van de 20e eeuw al talige beïnvloeding vanuit de (naaste) omgeving moet zijn geweest, blijkt onder meer uit de herkomst van de moeders van de drie Willemsoorders. Hun vaders waren echte koloniemannen, maar alle drie getrouwd met een vrouw die oorspronkelijk van elders kwam: uit Duitsland, Nijensleek en Friesland.

Van kolonietaal tot Nederlands met een regionaal tintje

Historica Cecilia Kloosterhuis (1909-1979), zelf geboren en getogen in Willemsoord, schreef in de jaren zeventig van de vorige eeuw een lijvig boek over de vrije koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. Daarin zegt ze over de taal die in de vrije kolonies werd gesproken:

Op de scholen werd “algemeen beschaafd Nederlands” aangeleerd, maar in het dagelijks leven ontwikkelde zich in de loop der jaren een zeer specifieke omgangstaal […], aangeduid als kolonietaal. Het specifieke kenmerk daarvan is het niet uitspreken van de “n ” aan het eind van een woord en heel veel “kolonietaal woorden” , zoals gemorke, gebrocht, geloje, sloje, in de leite, meissie, plaassie, laarsies e.d. Dit alles gesproken op een beschaafde, melodieuze toon.

Opmerkelijk is dat de geïnterviewde Willemsoorders de -n aan het eind van een woord wel uitspreken. Sterker nog: twee van de drie “slikken de -e aan het eind van een woord in”. Dat wil zeggen: bij hen hoor je de -e in bijv. laten en bouwen niet, maar de -n des te nadrukkelijker. Deze woorden klinken als laatn en bouwn of (met assimilatie): bouwm. En dat “inslikken van de -en” is iets wat de Stellingwerfstaligen uit aangrenzende dorpen als Wolvega en De Blesse ook doen. Zie voor meer voorbeelden de zinnetjes in de tabel; in de eerste kolom staan zinnetjes uit de kolonietaal van een oud-inwoonster van Vledderveen; daar wordt de -n dus niet uitgesproken.

Hoe is de taal van de oudere Willemsoorders dan te karakteriseren, als het geen kolonietaal meer is? In de tabel zien we in de zinnetjes veel Hollands/Nederlandse klinkers: de ij in wij, zijn, altijd, lijkwaagng, de ui in huis, de aa van gespaard, laatn, waarn, waagng, de oo in hoor, en ook het voorvoegsel ge- in gespaard, gebleven, gereedn komt niet uit de streektaal, maar uit het Nederlands. Het Willemsoords is dus nog steeds Nederlands, maar wel met een regionaal tintje. Dat regionale accent is niet alleen te horen aan het uitspreken van de slot -n, maar het voert te ver om hier een opsomming van de regionale kenmerken te geven.

Kolonietaal Vledderveen (vr. spreker *1936)

Willemsoord (vr. spreker *1930)

 

Willemsoord (vr. spreker *1932)

 

Willemsoord (m. spreker *1930)

 

 

 

 

 

Daar kon ie op thuisblijve de leste jare.

 

Wij zijn ook niet gespaard gebleven

 

De Joodnhoek zeidn wij altijd

 

De lijkwaagng het ie gereedn altijd

 

Ga nou mar eve zitte.

 

Ik ken alle mensen hier lang niet, hoor

 

Die heeft dat huis laatn bouwn

 

Toen waarn d’r al vier kindern

 

Een heel klein stukkie, hoor!

Die wordn d’r mal van.

 

Mijn vader en moeder waarn eem weg

 

Die huizn die daar achter gestaan hebm die heb ik zelf allemaal helpm bouwm

 

 

Bronnen:

- Kloosterhuis, C.A., De bevolking van de vrije koloniën der Maatschappij van Weldadigheid (Zutphen 1981)
- Interview met Corrie Klarenberg-Kaastra, 2 augustus 2017
- Interview met Vroukje Geesje de Jong-de Vries, 7 september 2017
- Interview met Willy de Vries-Veldhuizen, 1 november 2017
- Interview met Jaap Veenman, 15 november 2017

Auteur:Philomène Bloemhoff-de Bruijn
Trefwoorden:Maatschappij van Weldadigheid, Koloniën van Weldadigheid, Kolonietaal
Periode:1818-2018
Locatie:Willemsoord
Thema's:Overijsselse Koloniën van Weldadigheid

Reacties

Mijn vader kwam van Steenwijkerland en sprak dialect. Mijn moeder kwam van Vledderveen en sprak ABN. Dit laatste moesten wij ook van haar leren, want dan kon iedereen je verstaan en begrijpen.
Algemeen door anoniem op 23 Nov 2018 om 10:28:19

Geweldig mooi om te leze.....Ik ben van oorsprong een noordwoldiger dus de kolonietaal is me met de paplepel ingegote.
Algemeen door anoniem op 22 Nov 2018 om 18:25:56

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.